Lagen maken

Door je foto op te splitsen in lagen, kan je stukken afbeelding onafhankelijk van elkaar bewerken. Elke laag is in feite een afzonderlijke afbeelding.

Open je een niet-eerder bewerkte afbeelding in Photoshop, dan staat alles op de achtergrondlaag. Dat kan je zien in palet Lagen (Layers).

Er zijn vele manieren om een laag toe te voegen aan een afbeelding.

Methode 1: verplaats een selectie naar een andere afbeelding.
Op de tweede afbeelding wordt automatisch een laag bijgemaakt, waarop de selectie gezet wordt.

Methode 2: voeg een lege laag toe.
Daarvoor gebruik je het palet Lagen of menu Lagen.

in het palet klik je onderaan op Nieuwe Laag Maken;
in menu Laag kies je Nieuw – Laag.

Methode 3: verplaats een selectie binnen de afbeelding naar een aparte laag.

Selecteer het deel van de afbeelding dat je op een aparte laag wil zetten.
Kies in menu Laag – Nieuw – Laag via Knippen of druk Cx en vervolgens Cv.
Dubbelklik in het lagenpalet op de standaardnaam van de laag (bv. Laag 1) en typ een duidelijke naam die de inhoud weergeeft.

Methode 4: een laag dupliceren
Je kan een laag kopiëren binnen dezelfde afbeelding of naar een andere afbeelding.

Activeer zonodig de juiste laag: klik op de naam van de laag in het lagenpalet.
Kies in menu Laag – Laag Dupliceren of rechtsklik op de laagnaam en kies Laag Dupliceren of druk Cj.
Typ bij Als een duidelijke naam voor de laag.
Standaard komt de kopie in dezelfde afbeelding; dat lees je af onder Doel.
Moet de kopie naar een andere afbeelding, open dan de keuzelijst Document en kies één van de openstaande bestanden of plak de laag in een leeg document (Nieuw).

Methode 5: zet tekst of een vectorvorm op je afbeelding.

In palet Lagen zie je ook altijd welke de actieve laag is; die krijgt een blauwgrijze achtergrond.
Je activeert een andere laag door op de naam te klikken.

Wil je een laag tijdelijk onzichtbaar maken om makkelijker te werken? Klik op het oogje oogje .

Een extra laag is altijd transparant, doorzichtig: behalve waar je er iets op gezet hebt, zie je de andere lagen er doorheen. Transparante pixels nemen vrijwel geen geheugen in beslag.
Transparante gedeelten worden aangegeven door een grijs/wit dambord. Dat merk je goed als je de achtergrondlaag even onzichtbaar maakt door op het oogje te klikken. Waar er niets op de nieuwe laag (of lagen) staat, verschijnt een grijs/wit blokjespatroon.

DOE maak een eend met schaduw

Download de zip met de basisbestanden voor de lagenoefeningen en pak uit in een oefenmap.
Open Eendje.tif in Photoshop en sla op als Photoshopbestand, Eendje.psd.
Selecteer de eend: klik op de contextuele taakbalk op Onderwerp Selecteren.
Controleer dat de standaardkleuren zwart/wit actief zijn.
Knip de eend uit: druk Cx en vervolgens Cv.
Kijk in het lagenpalet: de eend staat op een nieuwe laag. Pas de laagnaam aan: eend
Klik het oogje aan de achtergrond even uit: de eend staat op een transparante laag. Oogje aan: de achtergrond is een lege witte laag, eventueel met een beetje silhouet van de eend.
Voeg boven de achtergrond een nieuwe lege laag toe (plusje) en noem ze schaduw.
Activeer de eendlaag. Kies in menu Selecteren – Selectie Laden – OK. De eend is opnieuw geselecteerd.
We willen de rand van de selectie vervagen: klik op de eerste knop op de contextuele taakbalk, Selectie Wijzigen en kies Selectie Doezelen.
De Doezelstraal is 30 pixels. OK
Activeer laag schaduw.
Kies gereedschap Emmertje en klik ergens in de eend: op laag schaduw verschijnt een zwarte vulling met gedoezelde rand.
Deselecteer. De schaduw is gemaakt.